Op 13 mei promoveerde Martin Junginger aan de universiteit van Utrecht (UU) bij Prof. dr. Wim Turkenburg op het onderwerp Learning in Renewable Energy Technology Development. Junginger (1976) werd geboren in het Duitse Braunschweigen woont sinds zijn vijfde jaar in Nederland. Hij studeerde eerder van 1995 tot 2000 scheikunde in Utrecht en is sinds april als onderzoeker verbonden aan het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling en Innovatie (UU). Momenteel onderzoekthij de kansen en belemmeringen voor grootschalige duurzame import van bio-energie.
Productie-kostenelektriciteit belemmerenhernieuwbare energie-technologie?n`Zwalkend overheidsbeleid kan de ontwikke-ling van offshore windenergie negatief be?n-vloeden,' concludeert Hans Martin Junginger.PROMOVENDUS HANS MARTIN JUNGINGER OVER DE LEERCURVEBENADERINGEen grote barri?re voor grootschalige toepas-sing van hernieuwbare energietechnologie-en zijn de elektriciteitsproductiekosten,schrijft Junginger. Deze kosten zijn de afge-lopen decennia voor een aantal technologie-en aanzienlijk gedaald, en zullen naar ver-wachting de komende jaren onder invloedvan continue leereffecten blijven dalen. Eendikwijls gebruikte methode om zowel in hetverleden behaalde kostenreducties te kwanti-ficeren, als mogelijke opties voor toekomsti-ge kostenreducties in kaart te brengen, is deleercurvebenadering (of ervaringscurvebe-nadering). Een leercurve beschrijft de kos-tenontwikkeling van een product of techno-logie als functie van de cumulatieve of totaleproductie van dit product of deze technolo-gie. De kostprijsontwikkeling als functie vangeproduceerde aantallen (in de tijd) wordtuitgedrukt in de term Progress Ratio (PR).Volgens deze definitie betekent een PR = 0,8(80%), dat de kosten per product met twintigprocent dalen bij elke verdubbeling van deproductieaantallen. Leercurve-effecten tre-den gewoonlijk op als gevolg van leren doordoen, leren door gebruik, leren door onder-zoek plegen, leren door onderlinge samen-werking, productstandaardisatie, heront-werp en/of opschalen/neerschalen van indi-Op 13 mei promoveerde MartinJunginger aan de universiteit vanUtrecht (UU) bij Prof. dr. Wim Tur-kenburg op het onderwerp Lear-ning in Renewable Energy TechnologyDevelopment. Junginger (1976) werdgeboren in het Duitse Braun-schweig en woont sinds zijn vijfdejaar in Nederland. Hij studeerdeeerder van 1995 tot 2000 schei-kunde in Utrecht en is sinds aprilals onderzoeker verbonden aanhet Copernicus Instituut voorDuurzame Ontwikkeling en Inno-vatie (UU). Momenteel onderzoekthij de kansen en belemmeringenvoor grootschalige duurzame im-port van bio-energie.viduele producten. In veel gevallen zal sprakezijn van een gelijktijdig optreden van boven-genoemde effecten, een verschijnsel dat inde lijn der verwachting ligt. Het is ook devraag of de PR een constante waarde behoudttijdens diverse stadia van een productlevens-cyclus. Zo zou een technologiesprong (inno-vatie) of introductie van een nieuwe produc-tietechnologie kunnen leiden tot versneldekostenreductie en daarmee een (tijdelijke ofstructurele) verandering in PR.CasestudiesHet onderzoek richtte zich daarbij vooral opde ontwikkeling van investeringskosten enelektriciteitsproductiekosten van windpar-ken op land, windparken op zee en diversebiomassatechnologie?n. Daarbij is veelvul-dig gebruik gemaakt van resultaten uit case-studies. Zo keek Junginger onder anderenaar de installatiesnelheid van windturbinesbij het Deense windpark Horns Rev. Voor deeerste turbine waren daarvoor drie dagen no-dig, de laatste stond er na acht uur.VolgensJunginger wordt ongeveer zeventig procentvan de elektriciteitsproductiekosten bepaalddoor de initi?le investeringskosten. Deze be-staan voornamelijk uit de kosten voor de tur-bines, de funderingen, de elektriciteitsaan-tekst eize de vries4Marginale turbine installatieduurAantal ge?nstalleerde turbinesInstallatieduur(dagen/turbine)1 2 3 4 5 6 7 8 910 20 30 40 50 60 80 100321,81,61,41,210,90,8nr1 okt 2005 joule 35met het NRC op gewezen dat je zo geen ver-trouwen bij marktpartijen opwekt.' Ook hetmeest recente beleidsdocument, het energie-rapport Nu voor later, besteedt weliswaar aan-dacht aan offshore wind, maar verwacht opbasis van een recent verschenen kosten/ba-tenanalyse dat de kosten van offshore windbij `meer geleidelijke implementatie' lagerzullen zijn. Impliciet wordt daarbij veronder-steld, dat andere landen de technologie on-dertussen verder zullen ontwikkelen. Jun-ginger waarschuwt dat een dergelijke free-rider-opstelling niet past bij de gekoesterdebeste leerling van de klas-reputatie van Neder-land en de ambitie om als koploper energie-transitiepaden te bewandelen. Voor een snel-le ontwikkeling van windparken pleit Jun-ginger daarom voor consistent overheidsbe-leid, dat de bouw van meerdere proefparkenop zee mogelijk maakt, en tegelijkertijd ookvoor internationale samenwerking en ken-nisuitwisseling, omdat vrijwel geen enkelland op de eigen thuismarkt voldoende wind-parken kan bouwen en zo kosten kan redu-ceren tot marktconforme waarden. `Alleendoor op die manier te werken kunnen snel-ler besparingen uit leercurvevoordelen wor-den behaald.' ?sluiting en de installatiekosten.Hij conclu-deert dat het mogelijk is om de leercurvebe-nadering toe te passen voor wind op zee doorgebruik te maken van data van gelijksoortigeindustrie?n . Onder twee verschillende groei-scenario's kunnen de totale investeringskos-ten van nu 1600-1700 /kW dalen tot 980-1300 in 2020. Wanneer de lopende bedie-nings- en onderhoudskosten evenredig afne-men, dalen de elektriciteitskosten met 25-39procent. Maar ook wordt duidelijk dat slechtsvijftien procent van de kostenreductie directdoor de ontwikkeling van windparken wordtbepaald, terwijl tachtig procent van de kos-tenreductie gedeeltelijk afhangt van ontwik-kelingen in andere technologie?n.Doelstelling onzekerIn zijn bespreking van resultaten conclu-deert Junginger dat het onzeker is of en on-der welke omstandigheden de Nederlandsedoelstelling van zeventien procent hernieuw-bare elektriciteit als bijdrage in de elektrici-teitsvraag in 2020 gehaald zal worden. Ditna evaluatie van drie verschillende toekomst-beelden en vier bestaande studies gericht opde specifieke Nederlandse situatie. Hij keekdaarbij onder andere naar sleutelfactoren alseconomische prestaties, mate van milieu-vriendelijkheid en mogelijke technologischevooruitgang. Daarnaast kan ook een eventu-eel Europees handelssysteem voor duurza-me elektriciteit invloed hebben op de hoe-veelheid ge?nstalleerd duurzaam vermogenin Nederland. Zo kan het voordeliger zijnom een gedeelte van de doelstelling buitenNederland te realiseren, omdat daar bijvoor-beeld meer ruimte voor windturbines is ofmeer biomassa beschikbaar is.Wind op zee was tot voor kort naast bio-ener-gie topprioriteit in de overheidsdoelstellingvoor duurzame energie en heeft een signifi-cant aandeel in de drie toekomstbeelden.Junginger noemt als grootste onzekerhedenvan deze `tot nu toe onbewezen technologie'de maximaal haalbare implementatiesnel-heid tot 2020, en de noodzaak om de vol-gende jaren de bouw van offshore windpar-ken te continueren, om zo leerervaring metde technologie te kunnen opdoen.Zwalkend beleidHet zwalkende overheidsbeleid zou de ont-wikkeling van offshore windenergie in onsland negatief kunnen be?nvloeden. Jungin-ger: `Zo werd bijvoorbeeld net voor de verde-diging van mijn proefschrift de MEP-subsi-die op nul gezet. Ik heb er in een interviewReductie van de installatietijdvan offshore windturbines bijhet Deense Horns Rev windpark.Een digitaal exemplaar van het proefschrift is tedownloaden op:www.chem.uu.nl/nws
Reacties